Archeologisch onderzoek bij Wijnaldum Een terp met standing
Finn Folcwalding heette hij. De mythische heerser uit de Beowulf die zijn machtszetel in het Friese terpdorpje Wijnaldum had. Dat is tenminste de theorie van de Friese historicus Jan Zijlstra. Hij opperde de suggestie dat Wijnaldum ooit Winwald heette. En dat die naam weer afkomstig zou zijn van de naam Finn, met de ”adelijke” toevoeging ”wald”. Wat erop neer zou komen dat Wijnaldum in feite ”Finnsburg” betekent. De theorie vormde samen met vondsten van amateur-archeologen de aanleiding voor het starten van een grootscheeps archeologisch onderzoek bij de terp van Wijnaldum. De resultaten zijn tot nog toe spectaculair. ”De eerste weken liepen we elke dag te juichen”, vertelt onderzoeksleider Jan Schoneveld. ”We vonden van alles, niet alleen enorm veel resten aardewerk, gebruiksvoorwerpen en sieraden, maar ook de bodemsporen zijn uitzonderlijk goed. Deze terp is zeker al vanaf de tweede eeuw bewoond geweest.” Het onderzoek dat aanvankelijk als een proef-opgraving was bedoeld, kreeg door dit succes zijn vervolg. ”Toen we zoveel goede vondsten deden, besloten we verder te gaan,” aldus Schoneveld. ”Bovendien bleek de terp bedreigd.” De diepte-drainage trok de laatste jaren steeds meer vocht uit de grond, waardoor het organische materiaal uit de terp, zoals leer en hout, al vergaan was. Een ander probleem was dat de boer het terpland ’s winters braak liet liggen. De genadeloze wind en regen hebben al zeker een meter terp weggespoeld. In archeologische termen betekent dat, dat de periode van de negende tot de twaalfde eeuw verdwenen is. Om te voorkomen dat nog meer waardevol materiaal verloren zou gaan, werd besloten tot het uitbreiden van het onderzoek. Ook in 1992 zal een groep onderzoekers zich weer op deze modderhoop storten. De terp, voor een leek niet meer dan een vage glooiing in het landschap, wordt nu doorsneden door twee ”sleuven”, die door de archeologen tot op zeeniveau onderzocht worden. Er staat een enorme graafmachine naast, die om de zoveel tijd de sleuf precies vijf centimeter dieper maakt. In de sleuven zitten groepjes mensen met hun handen in de modder te wroeten, lijntjes op de grond te trekken en hoopjes aarde uit te zeven. Volgens Schoneveld is het de eerste keer dat bij een terp-onderzoek zulke goede bodemsporen zichtbaar zijn. Van alle vondsten die tot nu toe gedaan zijn, is hij daar het meest enthousiast over. ”Normaal vind je bij een terp één grote grijze massa klei, die je vervolgens uit gaat spitten op zoek naar voorwerpen. Deze terp is van een heel andere orde. Het is bijna alsof je in zandgrond zit te graven.” Hij loopt langs de graafputten en wijst allerlei verkleuringen in de bodem aan. Voor de archeologen een open boek: ze duiden op de aanwezigheid van plaggen, die tegen een put of een oventje gelegen hebben. Of ze maken duidelijk dat er op die plek ooit eens palen in de grond gestaan hebben, of dat er ergens een podium is geweest. Ze maken de reconstructie van complete plattegronden mogelijk.
Dierebotjes
”We kunnen nu al zien dat hier bijvoorbeeld een huis gestaan heeft, op een podium”, vertelt de archeoloog. ”Een huis dat op Romeinse wijze gebouwd was, dus aan een hooggeplaatste familie moet hebben toebehoord.” Anders dan historici als Zijlstra, interesseert Schoneveld zich niet zo voor de precieze identiteit van deze mensen. Voor hem is het voldoende te weten dat ze tot de elite behoorden. En die gedachte wordt met iedere vondst weer versterkt. ”Het begon al met die fibula. In de 50’er jaren werd dat sieraad hier al gevonden. Een fibula was vroeger een machtssymbool, een sieraad voor een hooggeplaatste dame.” Maar niet alleen de sieraden duiden erop, dat het hier om ”een terp met standing” gaat. Ook de vondst van een aantal gouden munten wijst in die richting. ”Relatiegeschenken”, denkt de onderzoeksleider. ”De vondst van glasscherven uit de zesde eeuw is een indicatie, want glas was een zeldzaam artikel in die tijd en alleen voor de elite betaalbaar. Het hoogtepunt in de terpbewoning lag zo rond de zesde en zevende eeuw. De tijd waaruit deze vondsten stammen.” Schoneveld spreekt dan nog niet eens over de duizenden aardewerkscherven die de archeologen boven de grond halen. ”Dat is vooral veel import-aardewerk. We gebruiken het voornamelijk om andere vondsten te dateren.” Het meeste aardewerk stamt uit de 4e en 5e eeuw. Dat is opmerkelijk omdat van die periode tot nog toe aangenomen werd, dat Friesland vrijwel onbewoond was. Deze theorie staat nu op losse schroeven. Schonevelds vondsten wijzen onomstotelijk in een andere richting. Niet alle vondsten zijn zo spectaculair. De meeste opgravingen bestaan uit talloze dierebotjes, spijkers, scherven aardewerk, metaal-slakken enzovoort. En iedere avond zitten de archeologen na een dag in de modder gewroet te hebben, met een hoopje scherven voor hun neus om de hele boel schoon te maken, in zakjes te doen, te nummeren en in te voeren in de computer. Het werk stopt zelden voor 12 uur ’s nachts. ”Ik wilde hier niet dezelfde fout maken, die zo vaak gemaakt wordt bij archeologisch onderzoek”, legt Schoneveld uit. ”Namelijk dat een groepje onderzoekers vlijtig gegraven heeft en er vervolgens niets meer gebeurt. Je zit dan met een enorme stapel modderige scherven en roestige stukjes ijzer. Je weet nauwelijks wat het is en het systematisch verwerken is een enorm omvangrijk en saai karwei. Daardoor gebeurt het regelmatig dat na een wetenschappelijke opgraving de publikaties uitblijven, omdat de gegevens nooit verwerkt worden. En dat is natuurlijk erg jammer.” De onderzoekers verwerken de vondsten nu ogenblikkelijk, zodat meteen na de graafwerkzaamheden begonnen kan worden met het werken aan wetenschappelijke publikaties. Het gebruik van de computer is bij deze verwerking een enorme hulp. Schoneveld en zijn collega’s zijn er zeer tevreden mee. ”Je kunt gegevens tien keer zo snel oproepen, de computer kan kaarten tekenen, inkleuren, combinaties maken, het werkt allemaal fantastisch.” Het computergebruik bevalt zelfs zo goed, dat volgend jaar een groep Hongaren en Amerikanen naar Wijnaldum komen, om de kunst af te kijken.
Praalgraf
En om mee te graven natuurlijk, want naarmate de werkzaamheden vorderen, groeit ook het belang van deze terp: ”Ik denk dat je het zeker met een vindplaats als Dorestad kunt vergelijken”, zegt Schoneveld. ”We stuiten hier op een enorme rijkdom aan gegevens.” Hij is vast van plan zijn bevindingen uit Wijnaldum met gegevens over Dorestad te gaan vergelijken. Er waren waarschijnlijk contacten, gezien het feit dat onlangs een munt van de zevende-eeuwse muntmeester Madelinus werd gevonden. En Madelinus zou in Dorestad gewoond hebben. ”Maar Dorestad was een handelscentrum, in tegenstelling tot Wijnaldum”, weet Schoneveld. ”Handelsplaatsen lagen altijd aan de rand van een rijk. Wijnaldum ligt in het centrum van het oude Friese rijk. Dan heb je meer kans op een vorstenzetel.” Het zijn allemaal nog speculaties maar Wijnaldum maakt een goede kans om verder de geschiedenis in te gaan als ”Fries koningscentrum”. ”Je weet het pas zeker als je een praalgraf vindt”, zegt Schoneveld, ”maar ik heb wel goede hoop dat nog tegen te komen. Mogelijk in een algemeen grafveld, aan de andere kant van de terp.”